Vergelijking en overtreffing
Vergelijkende bijvoeglijk naamwoorden
Vergelijkende bijvoeglijke naamwoorden worden gebruikt om verschillen te vergelijken tussen twee voorwerpen die zij veranderen (larger, smaller, faster, higher). Ze worden gebruikt in zinnen waar twee zelfstandig naamwoorden vergeleken worden, in deze volgorde:
Zelfstandig naamwoord (voorwerp) + werkwoord+ vergelijkend bijvoeglijk naamwoord + than + zelfstandig naamwoord (voorwerp).
Het tweede voorwerp van vergelijking kan weggelaten worden als het uit de context blijkt (laatste voorbeeld hieronder).
Voorbeelden
- My house is larger than hers.
- This box is smaller than the one I lost.
- Your dog runs faster than Jim's dog.
- The rock flew higher than the roof.
- Jim and Jack are both my friends, but I like Jack better. ("than Jim" is understood)
Overtreffende bijvoeglijk naamwoorden
Overtreffende bijvoeglijk naamwoorden worden gebruikt om een voorwerp te beschrijven dat de buitenste limiet van een eigenschap weergeeft (the tallest, the smallest, the fastest, the highest). Ze worden gebruikt in zinnen waar een onderwerp vergeleken wordt met een groep voorwerpen.
Zelfstandig naamwoord (voorwerp) + werkwoord + the + overtreffend bijvoeglijk naamwoord + zelfstandig naamwoord (voorwerp).
De groep waarmee vergeleken wordt kan weggelaten worden als het uit de context blijkt (laatste voorwerp hieronder).
Voorbeelden
- My house is the largest one in our neighborhood.
- This is the smallest box I've ever seen.
- Your dog ran the fastest of any dog in the race.
- We all threw our rocks at the same time. My rock flew the highest. ("of all the rocks" is understood)
Regelmatige vergelijkingen en overtreffingen vormen
Vergelijkingen en overtreffingen vormen is gemakkelijk. De vorm hangt af van het aantal lettergrepen in het originele bijvoeglijk naamwoord.
Bijvoeglijke naamwoorden met een enkele lettergreep
Voeg -er toe voor de vergelijking en -est voor de overtreffing. Als het bijvoeglijk naamwoord een medeklinker + enkele klinker + eensluidende spelling heeft, wordt de laatste medeklinker verdubbeld voordat het eind wordt toegevoegd.
Bijvoeglijk naamwoord | Vergelijkend | Overtreffend |
---|---|---|
tall | taller | tallest |
fat | fatter | fattest |
big | bigger | biggest |
sad | sadder | saddest |
Twee lettergrepen
Bijvoeglijk naamwoorden met twee lettergrepen kunnen de vergelijking vormen door of -er toe te voegen, of door more voor het bijvoeglijk naamwoord te zetten. Deze bijvoeglijke naamwoorden vormen de overtreffende trap door of -est toe te voegen of door most ervoor te zetten. In veel gevallen zijn beide vormen mogelijk, hoewel het ene gebruik vaker voor zal komen dan het andere. Als je niet zeker weet of een bijvoeglijk naamwoord van twee lettergrepen een vergelijkend of overtreffend eind mag hebben, neem dan het zekere voor het onzekere en gebruik more en most. Bij bijvoeglijk naamwoorden die eindigen op y, verander je de y in een i voordat je het eind eraan toevoegt.
Bijvoeglijk naamwoord | Vergelijkend | Overtreffend |
---|---|---|
happy | happier | happiest |
simple | simpler | simplest |
busy | busier | busiest |
tilted | more tilted | most tilted |
tangled | more tangled | most tangled |
Drie of meer lettergrepen
Bijvoeglijk naamwoorden met drie of meer lettergrepen vormen de vergelijking door more voor het bijvoeglijk naamwoord te plaatsen, en de overtreffing door most ervoor te plaatsen.
Bijvoeglijk naamwoord | Vergelijkend | Overtreffend |
---|---|---|
important | more important | most important |
expensive | more expensive | most expensive |
Onregelmatige vergelijkingen en overtreffingen
Deze zeer veel voorkomende bijvoeglijk naamwoorden hebben een totaal onregelmatige vergelijkende en overtreffende vorm.
Bijvoeglijk naamwoord | Vergelijking | Overtreffing |
---|---|---|
good | better | best |
bad | worse | worst |
little | less | least |
much | more | most |
far | further / farther | furthest / farthest |
Voorbeelden
- Today is the worst day I've had in a long time.
- You play tennis better than I do.
- This is the least expensive sweater in the store.
- This sweater is less expensive than that one.
- I ran pretty far yesterday, but I ran even farther today.